Onafhankelijke consultancy sinds 1992 Galerij 3, 1411 LH Naarden tel.: 035 6943060 / fax: 035 6951632
|
home
|
Chief Financial Officer, maart-april 2004 "CFO-column: Rafelige rand rondom belastinglatentie ", door Ruud Veenstra Bij
de belasting die wordt geheven over ‘de winst’ conformeert de fiscus zich
niet aan de grondslagen voor de bepaling van de winst volgens het Burgerlijk
Wetboek (BW), maar hanteert zijn eigen regels. Dat is vragen om ongelukken. Zo
bleek onlangs eens te meer toen een openbaar accountant door de Raad van Tucht
de maatregel van schriftelijke berisping opgelegd, die in hoger beroep is
bevestigd. De betrokken accountant had een goedkeurende accountantsverklaring
afgegeven bij een jaarrekening waarin een substantiële post “latente
belastingvordering” uit hoofde van voorwaartse verliescompensatie in de balans
was opgenomen en ten gunste van het resultaat gebracht, louter op basis van op
lange termijn geprognosticeerde winsten, terwijl de onderneming al jarenlang
uitsluitend verliezen genereerde. Het
College van Beroep voor het bedrijfsleven is van oordeel dat de accountant zijn
goedkeuring had dienen te onthouden aan het in de jaarrekening opnemen van
posten die geen of onvoldoende realiteitsgehalte hebben.
Niet
gerechtvaardigd Het Burgerlijk Wetboek (Boek 2) is heel duidelijk. Baten en
lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Daarbij
wordt voorzichtigheid betracht. Bij de winstbepaling moeten verliezen en
risico’s die hun oorsprong hebben vóór het einde van het boekjaar in acht
worden genomen, baten pas als ze zijn verwezenlijkt. Voorwaartse
verliescompensatie is gekoppeld aan toekomstige winst en naar zijn economische
aard een voorwaardelijk recht waarvan de realisatie volledig afhankelijk is van
het onzekere feit of in de toekomst voldoende (fiscale) winst wordt behaald.
Onzeker is derhalve of dit recht in de toekomst zal leiden tot een vermindering
van verschuldigde belasting. Rooskleurige prognoses rechtvaardigen noch het
opnemen van een bate in het verslagjaar, noch het opnemen van een vordering in
de balans. Rafelrandje
Deze strikte norm is in de jaren negentig onder de drang om toch vooral een
zo hoog mogelijke winst te laten zien, danig opgerekt. De richtlijn voor de
Jaarverslaggeving 272 (RJ 272, Belastingen naar de winst) vertoont op dit punt
inmiddels dan ook een rafelig randje en wordt soms gebruikt om te rechtvaardigen
dat grote bedragen aan de winst en het eigen vermogen worden toegevoegd die niet
zijn gerealiseerd, zoals nu vaststaat evenwel ten onrechte. Het onterecht
opvoeren van actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaartse
verliescompensatie als ‘belastingvordering’ (en daarmee ook de
overeenkomstige bate!) wordt in de hand gewerkt doordat de richtlijn verplicht
stelt om op iedere balansdatum “niet opgenomen latente belastingvorderingen te
beoordelen” en daarbij in dezelfde alinea te suggereren dat “een verbetering
van de concurrentiepositie … het bijvoorbeeld waarschijnlijk …[kan]… maken
dat de rechtspersoon in de toekomst voldoende fiscale winst zal maken om te
voldoen aan de activeringscriteria”. Maar een actieve belastinglatentie is
(nog) geen vordering en een verbetering van de concurrentiepositie, als zoiets
abstracts al objectief zou zijn vast te stellen, is natuurlijk nooit voldoende
grond om een actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaartse
verliescompensatie maar alvast als bate te beschouwen. Het is hoog tijd dat de
Raad voor de Jaarverslaggeving de richtlijn aan een grondige revisie onderwerpt
en daarbij duidelijk en ondubbelzinnig de grenzen van het BW in acht neemt.
|